Tegenwoordig is er niet veel commotie meer over schaalvergroting van gemeenten. Door de decentralisatie van belangrijke overheidstaken naar gemeenten kunnen zelfs verstokte aanhangers van kleine gemeenten in deze tijd niet veel meer inbrengen tegen de vorming van grotere gemeenten. Het is zelfs de vraag of er nog verstokte tegenstanders te vinden zijn.
Dat lag in de jaren ‘80 wel anders. Van decentralisatie van rijkstaken was nog nauwelijks sprake, hoewel dat indertijd werd aangekondigd als een noodzakelijke toekomstige ontwikkeling. De landelijke en provinciale politiek waren groot voorstander van schaalvergroting van gemeenten, waarbij enigszins minachtend werd neergekeken op 'dorpspolitiek'.
Maar in plattelandsgemeenten heerste veel verontwaardiging over de herindelingsdrift bij rijk en provincie. Rijk en provincie probeerden die verontwaardiging te bezweren door erop te wijzen dat er geen sprake meer zou zijn van een algemene bestuurlijke herindeling maar van een zogenoemde knelpuntenbenadering. Een andere geruststelling bestond eruit, dat er geen 'nodale' maar slechts een 'zonale' herindeling zou komen, wat inhield dat kleine gemeenten bij elkaar werden gevoegd en niet zouden worden ingedeeld bij grote gemeenten zoals Alphen of Leiden.
Dat stelde de kleine gemeenten bepaald niet gerust, want als je vervolgens vroeg om welke knelpunten het dan zou gaan, kwam men eigenlijk niet verder dan te stellen dat een kleine gemeente nu eenmaal over onvoldoende bestuurskracht beschikt, waarbij dan als anekdotisch voorbeeld werd gewezen op de kwetsbaarheid bij ziekte van ambtelijke dossierhouders die als enige kennis hadden van bepaalde dossiers.
En als je vroeg naar de winst van het bij elkaar voegen van elf dorpen die elkaar nauwelijks kennen, kwam daar helemaal geen antwoord op. Binnen de gemeente Woubrugge wisten oude Hoogmadenaren te vertellen hoe lang het had geduurd voordat de inwoners van het kleine overwegend katholieke Hoogmade enigszins het gevoel kregen mee te tellen in het grotere overwegend protestante Woubrugge. Als het in twee dorpen al zo moeilijk gaat, wat dan te denken van een samenvoeging van elf dorpen?
Om het zacht te zeggen was er sprake van een tamelijk zwakke argumentatie van de kant van de provincie bij de openbaarmaking van haar eerste herindelingsplan (een eerste conceptnota van de provincie verscheen in 1979, in 1982 kwam er een discussienota) dat voor Woubrugge een indeling zou inhouden bij wat ook wel de 'grote Braassemgemeente' werd genoemd. Het is natuurlijk ironisch dat die grote Braassemgemeente inmiddels toch een feit geworden in de vorm van de huidige gemeente Kaag en Braassem. Die beroerde argumentatie van de provincie was voor de toenmalige gemeente Woubrugge meer dan voldoende aanleiding om (in 1982) over te gaan tot de instelling van een Werkgroep Herindeling Gemeente Woubrugge (WHGW). Die naam lijkt wat vreemd gekozen, want het suggereert dat Woubrugge zich hiermee al wilde voorbereiden op een herindeling, maar eigenlijk was het tactiek richting provincie en (later) rijk. Met een strijdbare benaming die alleen maar tegenstand zou uitstralen zou de werkgroep waarschijnlijk minder gehoor krijgen bij de provinciale en landelijke politiek. Sterker nog, de werkgroep heeft in de beginperiode van zijn negenjarige bestaan juist een neutraal standpunt gehanteerd (geef de provincie het voordeel van de twijfel) en is vervolgens serieus op zoek gegaan naar gegronde motieven achter de herindelingsplannen. In de werkgroep zaten geen bestuurders, raadsleden of ambtenaren van de gemeente. Ook dat was een tactische zet, want daarmee kon het gemeentebestuur altijd nog een ander standpunt betrekken dan de werkgroep, als dat nodig zou zijn. Overigens heeft zowel het college als de raad van de gemeente Woubrugge zich gedurende de gehele periode volledig achter de adviezen van de werkgroep gesteld. De werkgroep was in principe partijloos samengesteld, al stonden sommigen wel bekend als lid van een van de Woubrugse politieke partijen.
Voor Gemeentebelang was de gemeentelijke herindeling wellicht een nog pregnantere aangelegenheid dan voor partijen als het CDA en de VVD, omdat die ook actief waren in de gemeenten waarmee Woubrugge zou moeten samengaan. Het voortbestaan van Gemeentebelang stond immers op het spel. De WHGW bestond uit ruim twintig personen, waaruit zich na verloop van tijd een kerngroep vormde (Peter van Hoesel, Jan Karlas, Willem Kroes, Jan Metzelaar en Betty Nooter) die als een soort dagelijks bestuur ging functioneren.
De werkgroep heeft zich op uiteenlopende manieren laten informeren over de gemeentelijke herindeling. We lazen de relevante literatuur, er werd contact gelegd met diverse deskundigen, zowel ervaringsdeskundigen als wetenschappers (zoals de bestuurskundigen Brasz en Derksen), er was meermalen contact met de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen, er zijn meerdere discussiebijeenkomsten georganiseerd, er werden hoorzittingen bijgewoond (waar de werkgroep het woord voerde namens Woubrugge) en er is gesproken met alle politieke sleutelpersonen in de regio (bestuurders en raadsleden van aanpalende gemeenten), bij de provincie (gedeputeerde, statenleden) en later ook bij het rijk (staatssecretaris, alle woordvoerders in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer). Op basis van al die informatie moest de werkgroep herhaaldelijk concluderen dat er eigenlijk helemaal geen bestuurlijke knelpunten aanwezig waren en zeker niet bij de eigen gemeente Woubrugge. Weliswaar werd er door de gemeente op allerlei gebieden samengewerkt met andere gemeenten (meestal via de Wet Gemeenschappelijke Regelingen), maar dat functioneerde eigenlijk allemaal wel en al die samenwerking zou ook na de herindeling nagenoeg onverkort nodig blijven (alleen een schaalvergroting op megaschaal zou leiden tot vermindering van zulke samenwerkingsverbanden). De gemeente Woubrugge bleek dus te worden geconfronteerd met een oplossing voor een niet bestaand probleem. Waarbij er ook nog eens een paar forse nadelen moesten worden geslikt: minder betrokkenheid van burgers bij het gemeentebestuur en (nota bene) hogere kosten per inwoner (nog afgezien van de eenmalige kosten van de herindeling).
Een kleine kanttekening moet hierbij wel worden gemaakt. Het gebrek aan argumenten van hogerhand paste natuurlijk prima bij de bestaande opvatting in Woubrugge dat er helemaal geen herindeling moest komen. Aan de andere kant was de werkgroep nogal onthutst over die magere onderbouwing van de provincie. De werkgroep voelde zich daardoor zelfs wat onzeker, omdat het erop leek dat het helemaal niet ging om goede argumenten maar om een bestuurlijke ideologie van hogerhand waartegen elke argumentatie van beneden te pletter zou lopen.
Wat te doen? De werkgroep zag in dat alleen maar protesteren weinig zou helpen. Er was een strategie nodig waarbij het protest vanuit de bevolking natuurlijk de nodige ruimte zou krijgen, maar dat zou niet de hoofdlijn moeten zijn. Een goede strategie moest strijden met de wapens die ook door de hogere overheden werden gehanteerd.
Die strategie kwam neer op het ontwikkelen van alternatieven voor de herindeling, met de nodige onderbouwing (heel wat degelijker dan die van de hogere overheden) en met een groot draagvlak in de regio. Het was meteen al duidelijk dat daarvoor samenwerking met de andere gemeenten in de regio nodig zou zijn en die samenwerking kwam er gelukkig ook, voor het merendeel zelfs van harte. Je zou kunnen zeggen dat de Woubrugse werkgroep daarmee de hele regio op sleeptouw nam.
De strategie leek succesvol. In eerste instantie lukte het om het plan van de grote Braassemgemeente van tafel te krijgen. De provincie ging mee met een minder grootschalig alternatief, nog niet wat Woubrugge graag wilde, maar het vermeende gedrocht van een gemeente waarvan het centrum bestaat uit een grote plas water (zo werd dat toen gezien) ging alvast niet door. In 1987 stuurde de provincie haar eindadvies naar de staatssecretaris. In tweede instantie was het doel van de WHGW om het nieuwe plan van de provincie via het rijk nog kleinschaliger te maken. Het alternatief dat de werkgroep na een intensief proces ontwikkelde en dat werd ondersteund door de betreffende gemeenten luidde als volgt: Nieuwveen met Zevenhoven, Leimuiden met Rijnsaterwoude, Ter Aar, Woubrugge.
Vervolgens heeft de werkgroep alles op alles gezet om dit plan aan de diverse landelijke sleutelpersonen uit te leggen. Tijdens dat proces werd de werkgroep zwaar op de proef gesteld, omdat toen pas goed bleek hoe het werkt in de landelijke politiek. Je zou alleen al een roman zou kunnen schrijven over de wijze waarop plechtige beloften van landelijke politici niet veel later schaamteloos werden gebroken. Het schrijnendste voorbeeld daarvan was Frans Jozef van der Heijden van het CDA, die de WHGW had beloofd zich in te spannen voor hun plan, maar die (onder druk van de PvdA) tijdens de behandeling in de Tweede Kamer in 1990 de zelfstandigheid van Woubrugge zonder blikken of blozen liet vallen. Daarbij heeft ook meegespeeld dat de gemeenten Leimuiden en Woubrugge elkaar financiële zwakte verweten, waarbij zij aangetekend dat de WHGW ervan overtuigd was dat Leimuiden ongelijk had m.b.t. Woubrugge, hetgeen werd bevestigd door de uitspraak van de staatssecretaris dat Leimuiden een onjuist financieel model hanteerde. Van der Heijden had overigens geen goed woord over voor de acties vanuit Leimuiden, die hij wegzette als een poging om de macht te grijpen in de nieuwe gemeente. Hoe dan ook, uiteindelijk gaf toch een getal-criterium de doorslag: minder dan 6000 inwoners werd als ongewenst beschouwd. Dit gaf de Tweede Kamer een simpel handvat om de herindeling van Woubrugge en Leimuiden/Rijnsaterwoude door te zetten. Genoemd financieel conflict tussen Leimuiden en Woubrugge zal mede zal hebben bijgedragen aan een in de eerste raadsperiode van Jacobswoude stroeve omgang tussen de raadsleden die afkomstig waren uit de voormalige gemeente Woubrugge enerzijds en de raadsleden die afkomstig waren uit de voormalige gemeente Leimuiden anderzijds, hetgeen onder meer leidde tot de beslissing om het gemeentehuis van Jacobswoude te vestigen in Rijnsaterwoude: Leimuiden gunde het niet aan Woubrugge en vice versa.
Dat alles neemt niet weg dat het plan van de WHGW in de Tweede Kamer wel gedeeltelijk werd overgenomen. Bij de herkansing in de Eerste Kamer (eveneens in 1990) heeft de werkgroep opnieuw geprobeerd het plan volledig te laten slagen. Dat lukte bijna, want het plan kwam in de Eerste Kamer maar een paar stemmen te kort, maar dat was voor de werkgroep indertijd zelfs geen schrale troost.
Als gevolg hiervan werd de gemeente Woubrugge per 1-1-1991 opgeheven.
Wat het algehele resultaat van de werkgroep betreft kun je natuurlijk zeggen dat het ten dele de gewenste uitkomst opleverde. Helaas gold dat juist niet voor Woubrugge want de gemeente Woubrugge moest opgaan in Jacobswoude, terwijl Ter Aar (dat nota bene niet eens heel actief meedeed met het plan) wel zelfstandig mocht blijven. Laten we eerlijk zijn, het ging de WHGW juist om het zelfstandig houden van Woubrugge. De halve overwinning die nota bene al bij de provincie was geboekt en die leidde tot de gemeente Jacobswoude bleek achteraf gezien eigenlijk een pyrrusoverwinning, want het leidde al vrij snel tot de opmaat naar een tweede herindeling die de halve overwinning van de jaren ‘80 alsnog tenietdeed. Als de WHGW dat toen had geweten had de werkgroep beter meteen het initiële plan van de provincie kunnen accepteren.
Moeten we nu nog treuren om het teloorgaan van de gemeente Woubrugge? Met de kennis van nu lijkt dat niet meer op zijn plaats. Die grote Braassemgemeente met elf dorpen blijkt redelijk te functioneren (al is er zoals overal altijd wel de nodige kritiek) en in de meeste dorpen is er een actieve dorpsraad gekomen die het gemeentebestuur waar nodig wakker houdt. De schaalvergroting blijkt bij burgers ook niet erg te spelen. Het blijkt eigenlijk meer een kwestie te zijn geweest voor insiders met een actieve rol in of rond het gemeentebestuur dan een kwestie die alle burgers raakte.
De decentralisatie van belangrijke takenpakketten van het rijk naar de gemeenten lijkt door de huidige gemeente vrij goed te kunnen worden behapt, terwijl dat in de voormalige gemeente Woubrugge waarschijnlijk tot de nodige problemen zou hebben geleid. Sterker nog, er wordt in verband met al die decentralisatie al nagedacht over verdere schaalvergroting. Maar of dat zinvol zou zijn kan op basis van de bovengeschetste recente geschiedenis niet worden uitgemaakt.
Comments